Nederlands antiek gaat vaak bij veilinghuizen onder de hamer voor Oost-Europese handelaren die het wegbrengen naar landen als Polen en Tsjechië. Waarom is Nederlands antiek zo populair in Oost-Europa? Antiquairszoon Hans Koster in het Estse dorp Alatskivi weet wel waarom.
Het is, net als in de rest van Europa, ook in het Estse dorpje Alatskivi ongewoon warm deze zomer. Onder de luifel van een caravan schuilt Johannes Cornelis Koster op een Biedermeier stoel voor de brandende zon. Zijn arm steunt op een antieke houten tafel, zijn voeten rusten op een Perzisch tapijt. Achter hem tikt een Franse klok de uren weg. Koster Senior had jarenlang een antiekhandel in de Amsterdamse Vijzelstraat, Koster’s antiek & curiosa, die sinds een aantal jaren is gesloten. Nu is hij op bezoek bij zijn zoon Hans.
Koster junior (52) is begin deze eeuw begonnen met Nederlandse en Belgische antiek naar het kleine Estse dorpje aan het met Rusland grenzende Peipusmeer te brengen. In het thuisland zag hij net als zijn vader de vraag naar antiek langzaam afnemen, terwijl de spullen, die hij meebracht naar Estland en onderweg in Polen sleet, niet aan te slepen bleken. Inmiddels heeft hij het oude douanehuis aan de meeroever tot een hotel omgebouwd. In het gebouw ernaast heeft hij een grote antiekopslag en al twaalf jaar organiseert hij samen met zijn Estse vriendin de jaarlijkse Alatskivi antiekmarkt. Die is nu in volle gang − bezoekers uit Estland, de andere Baltische Staten, Finland en Rusland lopen langs de stukken.
In de beginjaren kon hij alles meebrengen naar Estland, herinnert Koster zich. Het was meteen weg. ‘Nu is de vraag hier wel iets specifieker’, zegt hij. ‘Eikenhouten tafels zijn populair, spul uit de jaren zestig, zeventig en tachtig, Jugendstil en voor de Russen Rococo.’
Naast de clientèle op de jaarlijkse antiekmarkt heeft hij ook klanten die gedurende het jaar een bezoekje aan zijn opslag brengen en vaste klanten die meubelen bij hem inkopen. Een paar van de vaste handelaren die bij hem inkochten, zijn nu zelf een zaak begonnen en meubels uit Nederland en België gaan halen. ‘Zoals de Mööblihall (Meubelhal) in Tallinn’, zegt Koster. ‘En in Tartu is een andere partij, Mööbliait, waar ik nooit mee heb samengewerkt, aan de handel begonnen. Maar echte antiquairs zijn het niet te noemen. Eerder verkopers van tweedehandsmeubelen. De kennis is er niet.’
Duizend mogelijkheden
Urmas Koorits, eigenaar van Mööbliait, inmiddels de grootste winkelketen voor tweedehandsmeubelen in Estland, herinnert zich ook de begintijden. ‘Het Estland van de jaren negentig was een land van duizend mogelijkheden. Omdat het aanbod in Oost-Europa tot dan toe schaars was en de handel opeens vrij, werd alles wat je ondernam eigenlijk een succes. Per toeval stapte ik in 1996 in Nederland een kringloopwinkel binnen. In Estland waren alle huizen toen ingericht met meubels uit de Sovjettijd. Die waren qua design en voorkomen grijzer en deprimerender dan de manteljas van Leonid Brezjnev. Alle meubels die ik in de Nederlandse kringloop van 1996 tegenkwam, schenen mij dus toe als items uit een luxe villa. Ik vond partners en al snel werden de bestelbusjes grote vrachtwagens en de eerste winkel van 200 vierkante meter winkeloppervlak een keten met in totaal 4.000 meter. Door de jaren heen heb ik ook geprobeerd om spullen uit Frankrijk en Duitsland te halen, maar dat was geen succes. Om de een of andere reden is het juist het Belgische en Nederlandse antiek waar de mensen hier van houden.’
In Nederland, bij veilinghuis Van Spengen in Hilversum, ziet ook taxateur Martijn Janssens het antiek steeds vaker voor Oost-Europeanen onder de hamer gaan. Veel van de producten in zijn catalogus adverteert Janssens daarnaast op de online veilingsite Lot-tissimo, dat Duitstalig is en ook veel kopers uit landen als Tsjechië trekt. ‘Er zijn meer Oost-Europese kopers van Nederlandse antiek, dat is al een paar jaar de trend’, zo stelt hij vast. ‘Polen kopen bijvoorbeeld vaak hun eigen erfgoed op, zoals een mooie Poolse vaas. Maar ook meubels zijn populair. De smaak in Oost-Europese landen lijkt nog iets conservatiever te zijn dan hier in Nederland.’
Antiekhandelaar Thomas Wegh, eigenaar van een van Nederlands grootste antiekzaken Strydhagen Antiek, beaamt dat er steeds meer klanten uit Oost-Europa aankloppen. Maar hij ziet ook de clientèle toenemen uit het Midden- en Verre Oosten en Afrika. Volgens Wegh verschilt het per land nogal waarin de Oost-Europeanen geïnteresseerd zijn. ‘De een komt voor het snijwerk, de ander voor retro en vintage.’ Dat de markt voor antiek in Nederland is verdwenen, gelooft Wegh niet: ‘De Friese staartklok wil inderdaad niemand meer, maar er zijn dingen waar ook de Nederlander nog voor komt.’
Goede kwaliteit
Koster denkt dat de populariteit van de Nederlandse en Vlaamse antiek in Oost-Europa vooral te danken is aan het kleinere aanbod in de landen zelf en de goede kwaliteit van de spullen. ‘Daarnaast is hier ook goedkopere werkkracht om de meubels te restaureren’, zegt hij. ‘In Nederland is het aanbod ruim en is de restauratieprijs voor meubelen vaak twee of drie keer de waarde van het meubelstuk zelf. Voor restauratie van een Biedermeier stoel betaal je 60 tot 125 euro, terwijl je de stoel zelf voor 30 euro koopt. Het loont het niet meer om in de antiekhandel te zitten. Hier laat ik een stoel restaureren voor 30 à 40 euro en verkoop ik hem voor 75 à 100 euro.’
Op de jaarlijkse Alatskivi-markt lopen mensen af en aan bij de kraam van Koster. Een klein mannetje in een linnen overhemd sjouwt spullen naar zijn oude Moskvitsj. Het is Jüri, een geschiedkundige die bij de Hermitage in Sint-Petersburg heeft gewerkt en nu teruggekeerd is naar zijn geboortedorp. Naast een enorme slangenhuid, die Koster opgekocht heeft bij een inboedelveiling in Vlaanderen en die over een paar stoelen ligt, staat de uit Tartu afkomstige Janor met zijn vrouw. Janor strijkt over de schubben. ‘Thuis hebben we vijf levende pythons en in ons zomerhuis hangt al een huid als decoratie aan de muur. Deze willen we in ons stadsappartement gaan ophangen.’ Het koppel komt elk jaar naar de antiekmarkt. Janor: ‘Hier zijn spullen te koop die je nergens anders vindt. Vandaag kochten we al een antieke zeis, een paar schilderijen en een grote vaas.’
Een van de vaste klanten van Koster is binnenhuisarchitect Aivar Roosaar, die onder andere de inrichting van het luxe boutiekhotel Ammende Villa, gevestigd in een gebouw uit 1920 in het Estse kuuroord Pärnu, heeft verzorgd. Hij kocht daarvoor de Perzische tapijten bij Koster in. Voor de inrichting en het respecteren van de historische context kreeg Roosaar een bijdrage uit een stimuleringsfonds van de Estse overheid.
In Alatskivi staat ook een historisch kasteel, waar een hotel in huist. Met Europese subsidies is het opgeknapt en ingericht. Koster lacht: ‘Dat staat nu helemaal vol met Nederlands antiek.’
IN NEDERLAND IS DE HANDEL KAPOT
Antiekhandelaar John Sletbeen, uit het Gelderlandse Loenen, heeft zijn hele winkel, Kieveen, moeten hervormen. ‘Veertig jaar geleden begon ik met het verkopen van antiek,’ zegt hij. ‘Maar in de afgelopen tien jaar is de verkoop, schat ik, wel met 80 procent gereduceerd. Iets dat ik vroeger voor 1.000 euro verkocht, krijg ik nu misschien met moeite voor 100 de deur uit. De handel is helemaal kapot. Jongeren hoeven het spul niet meer. Het is nu vooral brocante wat verkoopt. Soms kopen mensen het antiek nog wel en verven het dan zelf over; ontzettend zonde. Om mee te gaan met de tijd verkoop ik nu ook dameskleding en kinderkleding en kunnen mensen een kopje koffie drinken bij mij in de zaak.’
Mitch Maenen, een verkoper op Marktplaats, kan ook meepraten over het grote verlies dat een antiekverkoper in Nederland moet lijden. Een van de spullen die hij probeert te slijten, een antieke vitrinekast van donker eikenhout, staat al meer dan een jaar te koop op de verkoopsite. ‘De vitrinekast heeft een oorspronkelijke waarde van ruim 2.000 euro’, zegt hij. ‘De vraagprijs is een bescheiden 250 euro, maar we zouden al heel blij zijn als de kast voor 100 verkocht kan worden. We krijgen vrijwel geen reacties. De enige reacties zijn van mensen die proberen de spullen voor een tientje te krijgen en gepikeerd raken wanneer wij niet akkoord gaan met deze belachelijke prijs.’